In huis Doorn

Sinds ik als kind in het geschiedenisstripboek van Nul tot Nu een intrigerende striptekening had gezien van keizer Wilhelm II (1859-1941), waarin hij als het in Nederland verbannen ex-staatshoofd van het Duitse keizerrijk zijn frustraties aan het weghakken is, wilde ik zijn persoonlijke AZC in Doorn eens zien.

Ik liep de lange statige oprijlaan van het landgoed op waarbij ik meteen opmerkte dat er opvallend weinig bomen waren. Ik mijmerde over de vrijwilligster die mij bij de ingang praktisch gedwongen had een Museumjaarkaart te kopen. Bij het indrukwekkende huis aangekomen draaide ik me om. Over de laan kwam een begrafenisstoet stapvoets aanrijden. De kist lag in een oldtimer, daarachter liep een handjevol familieleden en vrienden.

Een klein hok?

In Huis Doorn stond de tijd stil. Een meneer keek naar mijn gloednieuwe museumjaarkaart. Hij glimlachte: “ah, je hebt onze onvolprezen Mariëlla ontmoet, zie ik. Je rondleiding begint over vijf minuten.” In Doorn werd je niets gevraagd. Mijn gids heette Piet en ik schatte hem tussen de 85 en 90. Hij had een aangenaam traag tot zeer traag tempo. In elke kamer van Huis Doorn vertelde hij wat over de keizer. Hoe hij ooit heerser was van het Duitse rijk, de beroemde minister-president Otto von Bismarck had ontslagen en een belangrijke rol had gespeeld in de voor Duitsland rampzalige eerste Wereldoorlog, waardoor hij persona non grata was geworden bij onze oosterburen. Daarna vluchtte hij naar ons land. Huis Doorn was groter dan ik had gedacht, maar voor keizer Wilhelm was het na al zijn grote paleizen in Duitsland een klein hok.

Het was toch interessant voor de gevallen keizer omdat het goed te beveiligen was. Binnen stond het ramvol met de chicste meubelen. Wilhelm had 64 treinwagons met 36.000 persoonlijke eigendommen uit Duitsland laten komen. Als je het Piet vroeg, gaf hij je bij elk schilderij of snuiftabaksdoos vriendelijk uitleg. Als je echt uitgekeken was, knikte hij en pas dan gingen we weer na een volgende kamer. Mijn twee groepsgenoten, een echtpaar uit Staphorst, en ik versmolten samen met de tijd. We waren helemaal in 1925.

Hoe zou de autoritaire Wilhelm II het hebben gevonden dat we naar zijn badkamer keken of naar zijn klerenkast met uniformen die allemaal een korte mouw hadden, omdat hij met een verkorte linkerarm was geboren? Piet wist dat Wilhelm II een narcist was geweest met als enige hobby houthakken. In 20 jaar had hij bijna alle bomen op zijn landgoed omgehakt.

Waardering

Ik voelde veel waardering voor Piet, die een soort wandelende stilteretraite was. Ik vroeg of hij dit allang deed. “Al jaren,” zei hij. “Sinds mijn pensioen.” “U weet er veel vanaf, “ zei ik. “Ach je leest eens wat en dit vrijwilligerswerk geeft heel veel voldoening.”

Ik durfde Piet niet te vragen wat voor baan hij had gehad voor zijn pensioneren. Weer buiten aangekomen, stond de oldimer voor de oranjerie. Nu zonder kist. Binnen zaten de naasten te borrelen. Een gevoel van verderf bekroop me, maar ik voelde me in het lentezonnetje ook springlevend.

Run Forest Run

Rennend langs het IJsselmeer tussen Marken en Durgerdam moest ik opeens denken aan het citaat: “Run Forest, run!” Even het geheugen opfrissen: een klein meisje schreeuwt dit in de beroemde film Forest Gump naar haar vriendje, de kleine moeilijk lopende verstandelijke beperkte Forest, die achterna wordt gezeten door een paar rotjochies. Hij begint te sprinten en het gekke is dat hij niet meer ophoudt. Hij schudt de pestkoppen van zich af, zijn benen doen het opeens uitstekend en ondanks zijn beperking mag hij naar de universiteit met een sportbeurs waar hij wedstrijden beslist met zijn loopvermogen. Hele stadions roepen dan: “Run Forest, Run!”

Flow

Het is niet raar dat ik aan hem denk, omdat ik midden in de voorbereidingen zit van de Marathon van Rotterdam en tientallen kilometers train per week. “Je zult wel een hoop podcasts en luisterenboeken luisteren dan?” vroeg iemand me. Maar dat is nu net niet mijn bedoeling. Vorig jaar heb ik mijn eerste marathon (die wereldberoemde van Amstelveen!) gelopen door heel nauwgezet het boek de Marathon voor non-runners te lezen en alle tips op te volgen. Het komt uit 1998 en is wel wat gedateerd. Ze geven een aantal redenen om niet je walkman (!) mee te nemen op de lange duurlopen en willen graag dat je in de bekende flow komt.

Vergeet je walkman

Ze ondersteunen dit met de theorie van de man, die ik alleen al graag noem door de spelling van zijn naam: Mihály Csíkszentmihályi. Csíkszentmihályi’s definitie van flow is: “het is een toestand waarin mensen dermate betrokken zijn bij een activiteit dat ze alles om hen heen vergeten.” Pluspunt is dat het dan ook veel makkelijker gaat en je er steeds meer van wilt. De kunst om dit te bereiken is om je compleet te focussen op wat je aan het doen bent. In mijn hardloopbijbel staat daarom: “vergeet de walkman, stop met dagdromen, en investeer in de activiteit en leer om van het rennen te houden om het rennen zelf.” Volgens Csíkszentmihályi geldt dit dus voor elke bezigheid en is het een belangrijke factor om je geluk in het algemeen te vergroten.

Gedachtes dwalen

Dus langs die mooie dijk aan het IJsselmeer probeer ik mij te concentreren op mijn stappen, mijn ademhaling en de snelheid. Maar dat je gedachtes afdwalen, is onvermijdelijk. Zo denk ik eventjes verontwaardigd aan alle mensen die vluchtelingen de schuld geven van alles en nog wat. Laatst mocht ik een training geven aan vrijwilligers van de Vrijwilligerscentrale Amsterdam die afkomstig waren uit oorlogsgebieden als Syrië en Eritrea. Ik vond hen twee ochtend lang het toppunt van beleefdheid en beschaving. Konden tegenstanders van een gul vluchtelingenbeleid maar een keer zo’n training meemaken.

Blijf er bij

Ik denk: oh wacht, ja ik was aan het hardlopen. Blijf er nou bij! Na weer een kilometertje of drie popte Forest Gump dus opeens in mijn hoofd op. Thuis even die scene met die fameuze quote terugkijken!

Na nog een paar keer Run Forest Run te hebben gedacht, kwam ik weer terug in de flow. Net zo als bij het schrijven van deze column, ik dacht gewoon: schrijf man, schrijf!

Consider it done

Of er licht was aan het einde van de tunnel, vragen ze me. Nou, liever gezegd een brandende zon! De onderdoorgang zelf is een surrealistische ervaring met zijn paarse, blauwe en rode lichten.
Af en toe rijd ik er weleens met de auto, maar nu zie ik alleen maar hardlopers. Voor mij sprint een groepje jongeren in zwarte shirtjes met daarop de tekst “10 mijlen? Consider it done.”
Dit laatste is een heerlijke term en die roep ik wel eens terug naar mijn vriendin, als zij zoiets vraagt als: “betaal jij de gemeentebelasting?” Het betekent zoiets als “ik ga het onmiddellijk doen!” of “het is al gebeurd!”

optimistisch

De tekst op de shirtjes is optimistisch. Zondag 22 september was een warme dag voor de Dam tot Dam loop en ondertussen weten we dat 8000 mensen niet eens meer mochten starten, omdat het beschikbare medische personeel het al te druk had met oververhitte hardlopers.

Uit de IJ-tunnel schijnt de zon dus fel en heel onwerkelijk ren ik opeens langs het perron van metrostation Noorderpark waarop veel reizigers verveeld op hun telefoon staren. Maar honderden mensen moedigen ons aan vanaf de bruggen over de S116 en bij de afslag naar de Buiksloterdijk staat plots een volkszanger die een gouwe ouwe inzet over hoe we vanavond ergens gaan dansen. Daar staat mijn steeds warmer wordend hoofd nog niet naar, want ik begin dorst te krijgen en kijk uit naar de eerste verzorgingspost.

1500 vrijwilligers

Maar liefst 1500 vrijwilligers helpen bij de Dam tot Dam loop! Ze bemannen de verzorgingsposten met water en fruit. Het zijn vaak lieve oudere mensen zijn die je bekertjes aanreiken terwijl ze je blikken toewerpen van “been there, done that.”
Andere vrijwilligers staan langs de route en houden assertieve Amsterdammers tegen die heel graag het parcours willen oversteken. Vaardigheden die in mijn trainingen aan bod komen zoals grenzen stellen en nee-zeggen hebben ze hard nodig! Vrijwilligers worden geëerd in de hardloopwereld. Zonder hen, geen loop!

Bij de Landsmeerderdijk, waar ik vlakbij woon, rennen mijn dochtertjes een stukje met me mee. Er zijn vlaggen, veel muziek en verkoelende tuinsproeiers. Na een kilometer of 10 is een oud dametje in een scootmobiel al die renners spuugzat en als kamikazepiloot steekt ze over. Ik kan haar net ontwijken en ren hard door. Mijn kans op karma met een goede daad is daarmee verkeken.

laatste loodjes

Bij de A8 maakt de zon ongenadig haar eerste slachtoffers. Ik haal de jongeren met het zwarte shirt in. “Consider it done” lijkt voor hen heel ver weg. Ergens geestig, maar gelukkig onderdruk ik de neiging om dat naar ze te roepen.

In Zaandam lijkt het wel Koningsdag. Honderden mensen staan uitgelaten met elkaar bier te drinken langs de dranghekken. Hijgend en puffend neem ik het ergens in mijn gloeiende hoofd waar.

Direct na de finish reikt een vriendelijke dame me een sportdrankje aan. “Mag ik er misschien nog een?” vraag ik. “Nee,” zegt ze, “dat gaat helaas niet.” Een eerlijke en duidelijke nee, denk ik. Ze zal wel een cursus nee-zeggen hebben gevolgd. Dan plof ik neer.

Het geluk op onverwachte plekken

Laatst had ik een exclusieve verzorging door twee vrouwen op locatie. Eerst ontvingen ze me zeer vriendelijk, ze gaven aan dat ik mocht liggen en dat ik alles verder aan hen mocht overlaten. Het kostte slechts 700 euro. Ja, ik kan iedereen een wortelkanaalbehandeling aanraden.

Deze behandeling staat bekend als vreselijk, maar ik heb geprobeerd het geluk -in de twee uur dat het duurt- te zoeken door een drietal erkende geluktechnieken te gebruiken.

Ik besloot allereerst mijn situatie niet te vergelijken met mensen die het beter hadden dan ik. Ik besloot bijvoorbeeld niet te gaan denken aan de mensen die op dat moment massaal op een terras zaten en genoten van een paar biertjes in de uitbundige zon.

Een gelukstechniek is juist om je vergelijken met de mensen die het minder goed hebben dan jij. Daarom begon ik te denken aan iemand die op datzelfde moment ergens in Nederland aan het wachtten was op zijn of haar euthanasie.  Alleen had ik eerder dat weekend gelezen in een tijdschrift dat mensen vaak juist reikhalzend uitkijken naar hun euthanasie. “ah daar komt de dood,” zo was de dienstdoende arts enthousiast begroet. Als ik het zo bekeek hadden deze mensen het dan slechter of beter dan ik? Het zijn zo van die vragen die eventjes bij je opkomen, als je een kwartier onderweg bent in een wortelkanaal. Maar het woord dat telkens bij me op bleef komen was ongemakkelijk niet gelukkig. 

Ik had op dat moment een cofferdam in mijn mond. Dit is een soort minitent, die om je kies wordt geklemd, zodat de bacteriën er niet bij kunnen. Het was confronterend om me te voelen als een camping.  Na een half uur met die dam in mijn mond voelde ik me als het LowLandsterrein op de derde dag. Ik wilde weg, maar ik moest nog anderhalf uur!  

Ik probeerde de gelukstechniek van tel uw zegeningen: wees dankbaar voor wat je hebt. In mijn hoofd bedankte ik in het wilde weg.  Dus dank dat ik die torenhoge rekening straks überhaupt kan betalen! Wat doe je met je kiespijn als je dat niet kan doen?  Dank ook voor de lieve endodontologe, een vrouw van eind vijftig die een volgens mij een jarenlange opleiding had gevolgd om zeer nauwkeurig de wortels van mijn kies open te kunnen boren, en met ragers er in te raggen om mij van mijn kiespijn af te helpen. Dank! Maar ik voelde me zo liggend in die tandartsstoel nog steeds niet gelukkiger. Nog een uurtje te gaan.

Laatste gelukstechniek dan maar: stel een doel en haal hem.  Mijn doel was om van de kiespijn af te komen. Na twee uur met mijn mond wagenwijd open te hebben gezeten, zei de endodontologe eindelijk: “Het is klaar hoor.” Ik slaakte een zucht van verlichting. “Is het doel bereikt mevrouw?” “Ik denk het wel, antwoordde ze, maar echt zekerheid hebben we pas over een jaar. Komt u dan maar weer eens langs.”

“Een jaar,” mompelde ik teleurgesteld,  “nou ja, dank u wel voor al uw moeite.” Aangeslagen ging ik naar huis.

Exclusive interview with Rembrandt!

“Hi Rembrandt, so nice you are with us. How is life in heaven?”

 “It is not too bad, my son. Lots to eat, it is peaceful,  but sometimes it tends to get a bit overcrowded. So many new impolite people are pouring in, they keep talking about self-quarantining, they don’t want to shake hands..”

“Are you still doing any painting?”

“Honestly, not too much, because there is no necessity, you know. In my life I had to earn a living with it. But I painted some angels, I did the elysian fields and recently I did  a portrait of Amy Winehouse. She is a very interesting woman, don’t you think so? What a voice!”

“Yes, yes indeed, good to know she is alright!”  So you are highly regarded nowadays in the Netherlands. What are your thoughts on that?  I mean your Nightwatch has got such a prominent place in the Rijksmuseum in Amsterdam!”

“Yeah I was told by a guy with one ear,  called Vincent. He studied my work in a museum. He kept talking about my Jewish Bride. ”I couldn’t believe it, he sounded like an expert, but I thought he was a bit crazy.”

“Last question Rembrandt, your assistant told us your time is scarce. Did you know you are one of the main characters in an English theater show in Amsterdam, “When Anne Frank met Rembrandt”. It has been running for quite a while know.”

“Yeah, yeah, I know, one of those new Corona chaps, came to me and told me. He said the theatre where it features is awesome, good music as well.  But he also told me in the show I am the bad guy, I don’t think that is..”

“And thank you very much Rembrandt! We are going back to earth”. The show Rembrandt talked about, will be featuring in the Torpedo Theater on April 15, April 30, May 13, May 28 and June 10 in the Torpedo Theater!“ Voorstellingen vanaf 15-04-2022 – Torpedo Theater Amsterdam

Is het leven een zeven?

“Een zeven is een heel mooi cijfer hoor jongens,“ zei de leraar geschiedenis, meneer Toet, terwijl hij de klas inkeek naar de betraande gezichtjes. “Het is gewoon een ruime voldoende!” Ik zat net in de eerste klas van het gymnasium en we hadden ons eerste proefwerk teruggekregen. Een paar kinderen moesten huilen, omdat ze een zeven hadden gekregen. Zo laag! Dat hadden ze hun hele basisschooltijd nog nooit meegemaakt.

Ik moest er aan denken toen ik het boek “Is het leven is een zeven?” las. Het is geschreven door vader en zoon Paul & Derek de Beurs. De eerste is een psychiater. Het viel zijn zoon Derek op dat hij veel cliënten goed hielp met mooie oneliners zoals “Vat niets persoonlijks op,” “Je bent Johan Cruijff niet!” en dus de titel van het boek. Derek is onderzoeker en wilde deze uitspraken weleens wetenschappelijk toetsen. Om te beginnen dus: het leven is een zeven.

Een groot probleem in onze maatschappij is volgens Paul de Beurs dat veel mensen streven naar een tien voor het leven. Zij geloven dat alles haalbaar en maakbaar is, als je maar hard genoeg werkt en ze raken teleurgesteld als het toch niet lukt. Dit heeft volgens de Beurs veel te maken met onze verwachtingen van onze tijd op aarde. Vaak zijn die niet realistisch. Dat klopt denk ik bij mezelf: ik streefde in het leven achtereenvolgens naar Wimbledon winnen, president van Europa worden, en de oudjaarsconference doen.  Vader en zoon de Beurs beschrijven in hun boek dat te hoge ambities vaak een enkeltje teleurstelling betekenen. Het is dan zaak en de kunst om je doelen realistisch bij te stellen.

Mensen kunnen mokken omdat ze de tien niet halen, maar er zijn ook veel mensen die veel lager scoren dan de zeven. In de basistrainingen voor de Vrijwilligersacademie die ik lang heb gegeven, was ik altijd onder de indruk van de verhalen van onze ervaringsdeskundige co-trainers. Voor deze column vroeg ik mijn collega Ana wat zij voor cijfer voor haar leven zou hebben gegeven toen ze vroeger zo in de put zat. “Toen op het allerergste moment, zou ik een twee hebben gegeven voor mijn leven,” antwoordde ze. “En in mijn hele leven heb ik heel lang laag gescoord door een lastige jeugd, maar nu gaat het goed met me en zou ik mijn huidige situatie wel een acht geven.”  Ze kan zich wel vinden in de slogan het leven is een zeven. Ik vraag haar, of ze, als zij haar positieve lijn zou doortrekken op haar tachtigste misschien ook wel gemiddeld een zeven zou scoren voor haar hele leven.  “Theoretisch zou dat kunnen,” lacht ze ingetogen.

En met die mooie levenshouding heeft ze kans van slagen. Vader en zoon de Beurs halen al gauw in het boek de oude Griekse filosofen en vroege Boeddhisten aan. Die wisten al vroeg dat een sleutel tot een geluk bescheiden verwachtingen zijn. Mijn leraar geschiedenis kende natuurlijk zijn klassieken én leerde zijn brugklassers al vroeg: een zeven is een prachtig cijfer.     

Proustpauze!

“Waarom ben je in godsnaam ooit begonnen met Marcel Proust?“ vragen mensen mij vaak. Nou het zit zo:

er was een tijd lang geleden dat ik lange lome middagen lag te luieren op de bank in mijn vrijgezellenwoning. Ik verdeed mijn tijd vooral met het kijken naar hoe de lamellen het binnenvallende zonlicht weerkaatste in mijn kamer. Tijdens zo’n lanterfantsessie realiseerde ik me dat een paar jongensdromen, zoals diplomaat worden of cabaretier, wegens een gebrek aan aanleg of doorzettingsvermogen al waren uiteengespat. Ik besloot toen dat als ik zelf niets deed, ik in elk geval kon lezen wat de grootste schrijvers en denkers van de wereld ooit hadden bedacht en geschreven.

Ik begon de top 100 van wereldklassiekers te lezen. Ik verslond “Oorlog en Vrede”, genoot van “Don Quichotte”, beklauterde met veel moeite “de Toverberg” tot ik stuitte op “Op zoek naar de verloren Tijd”, van Marcel Proust.

Mijn tactiek was, ook bij deze moeilijke boeken, om ze woord voor woord te veroveren. Ik was hierbij geïnspireerd door Obama die toen de hele tijd zei: “we will change America step by step.” Maar met Proust lukte dat niet. Ik denk dat het aan een paar zaken ligt: ten eerste is het boek  afschrikwekkend lang!  Het Franse origineel telt 4200 pagina’s! (zie cartoon),     

Ten tweede schrijft Proust ook nog eens in ellenlange filosofische zinnen die je vaak wel drie of vier keer opnieuw moet lezen. En tot slot lijkt het hele boek ogenschijnlijk nergens over te gaan! Why bother? 

Stap voor stap worstelde ik mij door deel 1 totdat een van de hoofdpersonen zo werd vernederd en misbruikt door zijn minnares dat er een diepe walging door me heen trok. Geef me martelingen, moorden of andere wreedheden en ik lees het zonder met mijn ogen te knipperen, maar nu leed ik (zelf ook eeuwig vrijgezel toen) zo mee met de arme Charles Swann mee dat ik amper nog kon doorlezen.

En dit laatste is meteen ook het antwoord op wat het boek zo goed maakt: Proust schrijft zo zintuigelijk dat je echt meevoelt met de karakters. Daarnaast zijn zijn beschrijvingen van ongeveer alles wat je in het leven zomaar tegenkomt, vaak zo mooi en diep dat je ze stuk voor stuk op een tegeltje wil zetten.  

 Toen ik het eerste deel eenmaal uit had, zette ik het opgelucht in de kast. Even Proustpauze! Na een paar jaar begon ik met deel 2. Hierin maakt de hoofdpersoon Marcel ook zo’n tergend tragische liefde mee, dat ik (nog steeds vrijgezel) het boek woest in een hoek gooide. Proustpauze! Een paar jaar later las ik dat een bekende literaire criticus bijna dood ging en het betreurde dat hij Proust nooit had uitgelezen. Ik moest weer aan de slag. Gelukkig was ik nu bewapend met een vrouw en twee dochtertjes. Ook de Coronatijd hielp.

Woord voor woord worstelende ik in me in deel 2 t/m 6, door verwoeste liefdes, door ongekende jaloezie, mislukte relaties, het wel en wee van de Franse elite, door een onvergetelijke sterfbedscene, suggestieve seksscenes (ja dat is ook Proust) en hoe verder ik kom, hoe meer puzzelstukjes van het boek op zijn plaatst vallen en nu lieve lezers, na een jaar onafgebroken Lockdown lezen, ben ik in deel 7 op pagina 3913. Bijna uit!

Een vriend van me vroeg laatst: wat ga je na Proust lezen? “Niets zei ik, ik denk dat ik dan maar eens op de bank ga liggen en ga kijken hoe de zon door de lamellen binnenvalt, genietend van een eeuwige Proustpauze.   

Bijtijds slapen

Lang ben ik bijtijds gaan slapen.  Het boek Op zoek naar de verloren tijd van Marcel Proust, begint niet met een donderslag, maar met deze ogenschijnlijke eenvoudige opmerking. En de hoofdpersoon, die toevallig ook Marcel heet, vertelt daarna over die bijzondere periode van het in slaap vallen. In mijn geval gaat het zo: ik lees iets (al maanden Proust), ik voel mijn ogen zwaar worden (vrij snel door diezelfde soms saaie, taaie Proust), ik leg het boek opzij, ik geef mijn vriendin nog een zoen en dan wordt alles net als bij Marcel donker.

Tekening: Stéphane Heuet in Op zoek naar de verloren tijd, Combray

Laatst toen ik Corona had, was ik de was aan het opvouwen terwijl mijn kinderen, ook in quarantaine, even tv mochten kijken. Hoewel onderzoek uitwijst dat vrouwen mannen minder aantrekkelijk vinden als ze was opvouwen, probeer ik af en toe toch mijn steentje bij te dragen aan dit oneindige karwei. Overigens ben ik een levend voorbeeld van het wetenschappelijke experiment. Mijn vriendin vindt mij inderdaad minder betoverend als ik weer eens een handdoek heb gevouwen in de vorm van een prop wc-papier.

Maar nu was het volgende gebeurd. Het ene moment vouwde ik een handdoek op, het andere moment werd ik wakker en dacht: “hè, ben ik nou in slaap gevallen tijdens het was opvouwen? Dit gaat verder op Marcel’s tweede zin “soms vielen mijn ogen zo snel dicht dat ik niet de tijd kreeg om bij mij zelf te denken: ik val in slaap.” Nu kon ik het zien aan het  verkreukelde stapeltje vers opgevouwen proppen toiletpapier.

Ik kwam heel langzaam terug uit een soort Covid 19 niemandsland. De eerste vragen die je jezelf stelt als je net wakker bent zijn, net als voor Marcel trouwens: waar ben ik? En hoelang heb ik geslapen? Nu was ik nog steeds op de bank en aan de vrolijke gezichten van mijn kinderen te zien waren ze minstens een half uur verder met Peppa Big. Heel duf, haast verdoofd, dacht ik: Proust had op zijn eerste pagina meteen allemaal verheven gedachten over zijn leven toen hij wakker schrok, maar het enige dat ik kon bedenken was: vanavond ga ik maar eens bijtijds slapen.

Stockholmsyndroom

Hoewel ik gesmokkeld heb om het vuilnis weg te gooien, zal de wijde wereld er nu definitief aan moeten geloven: ik kom weer naar buiten. Ik heb nog even de GGD gebeld om het te voorkomen, maar pijnlijke knieën golden niet als een Corona symptoom. Zeker niet zonder snot.  “Gefeliciteerd meneer, u mag er weer uit!” klonk het vrolijk. Maar buiten zag ik herfstregens, in de agenda stond de zwemles van mijn dochtertje en het huis is zo gezellig! Nog een weekje quarantaine dan? Of waren dit de eerste symptomen van het Stockholmsyndroom? En waar kan ik die laten testen?

Anderhalve week verwachtte niemand iets van mij. Het virus als een groot excuus voor onvervulde taken en verlangens. Later zouden ze vragen: maar die carrière waarom kwam die nou nooit op gang? Weemoedig zou ik knikken:  tsja het Coronavirus.. Zelfs het kabinet kon er niets tegen beginnen.    

Ganzenquarantaine

“Nee, jij zit in de gevangenis en je moet erin blijven zitten tot je er weer uit mag!” roept mijn dochtertje tijdens het ganzenborden. Tsja, ergens past het spel goed bij deze quarantaine. Achter mijn raam en schermen zie ik hoe de rest van de wereld doorwaggelt, maar om Famke Louise even te parafraseren: ik doe even niet meer mee. Niet dat ik daar zin in zou hebben. Al valt de Corona dankzij die ingespoten chips van Bill Gates best mee. Ondertussen regent het slecht nieuws op de radio: Omikrons, besmette zwangere vrouwen en het Nederlands vrouwenvoetbalelftal oefent “saai” tegen Japan. Ook dat nog. Gelukkig bevrijdt mijn dochtertje me twee beurten later en mag ik er weer op uit! En hoe, ik gooi meteen zes. Dit tot haar grote vreugde: “je hebt op die gebraden gans gegooid pap! Dat betekent dood. Je mag weer lekker opnieuw beginnen.”

Foto toneelgroep Beumer en Drost